The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
The
light of Asia
Sir Edwin Arnold werd geboren in 1832 in het graafschap Kent. Hij studeerde af in de letteren te Oxford in 1856. Na enkele jaren in het onderwijs in Engeland te hebben gestaan werd hij directeur van een Engelse school te Poona in India. Hij trad in 1860 als journalist in dienst van de Daily Telegraph, waar hij het na verloop van tijd tot hoofdredacteur bracht.
Hij gaf zijn beroemde epos over het leven en de leer van Siddhaarta Gautama Boeddha uit in 1879. The Light of Asia werd een enorm succes en zes jaar later moest het boek reeds voor de twee en twintigste maal worden herdrukt. The Light of Asia had een grote weldadige invloed op zijn tijd, de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit was in Europa en Amerika een tijdperk van onderzoek en grote sociale, culturele en religieuze veranderingen. Het was immers de tijd van Darwin, Marx en Nietzsche en de opkomst van het naturalisme en het socialisme, maar ook die van het occultisme en het oriëntalisme. Mede door Edwin Arnolds meesterwerk werd het ook de bloeiperiode van de theosofie van Madame Blavatsky, Kolonel Olcott en Annie Besant.
Lang geleden raakte ik op mijn werk bevriend met een veel oudere man, een eenzaat en een zonderling, zijn bijnaam was le mage (de tovenaar). Hij was getrouwd met een vrouw wier eerste man in Brussel een antiquiteitenzaak had gehad. Ze erfde onder andere een reeks oude boeken. André, want zo heette die bijzonder intelligente en warme man, zei me op zekere dag: “Ik zal je eens enkele boeken meebrengen.” Een van die boeken was The Light of Asia, een uitgave uit 1911. Ik vertaalde daaruit de prediking van de Boeddha in Nagara, die voorkomt in het achtste hoofdstuk van dit meesterwerk van Edwin Arnold.
Narayana
PREDIKING VAN DE BOEDDHA IN NAGARA
Uit: Het Licht van Azië door Edwin Arnold
Boeddha, geschilderd op het blad van een boom
De
Schriften leren dat duisternis eerst van alles was
en Brahman die
eenzaam mediteerde in die nacht:
zoek Brahman en het begin niet
daar!
Niemand zal dit licht
ooit
zien met sterfelijke ogen
of kennen met sterfelijke geest en
al
valt sluier na sluier, blijven zal er
altijd sluier na sluier
erna.
De
sterren schijnen en vragen niet. Het is genoeg
dat leven en dood
en vreugde en smart er zijn
en oorzaak en opeenvolging en de loop
van de tijd,
en van wezens de eindeloze tij,
die
vol verandering altijd, als een rivier gevormd
door golven die op
golven volgen, vlug of traag,
dezelfde toch niet dezelfde, van
verre bron
naar waar haar water stroomt in de oceaan.
Verdampend
naar de zon,
geeft ze verdwenen golven weer in wolkenvacht
om
van de bergen neer te stromen en onverpoosd en rusteloos
opnieuw
dezelfde weg te gaan.
Dit
is genoeg om te beseffen dat dit alles droombeelden zijn:
de
hemel, de werelden, de planeten en veranderingen die hen
veranderen,
een machtig wervelend wiel van spanning en van
twist,
dat niemand remmen kan noch stoppen.
Bid
niet! De duisternis zal niet schijnen!
Vraag niets aan de stilte,
want ze is stom!
Kwel niet uw droeve geest met vrome pijn!
Ha,
broeders, zusters!
Zoek
niets bij hulpeloze goden met hymne of met gift
en koop ze ook
niet om met bloed of voed ze niet met fruit en koek;
binnen uzelf
moet ge bevrijding zoeken:
ieder mens bouwt zijn eigen
gevangenis.
Ieder
is zo waardig als de meest voornamen;
ja, want met krachten
boven, rond, onder,
als met alle vlees en al wat leeft,
maakt
daad vreugde en smart.
Wat
geweest is, brengt wat zijn zal en is,
slechter, beter, ’t
laatste voor ’t eerste en ’t eerste voor ’t
laatste:
de engelen in de hemel der blijdschap plukken
vruchten
van een heilig verleden;
de
duivelen boeten in de onderwerelden voor
verdorven daden uit
voorbije tijd:
niets houdt stand: schone deugden vergaan met de
tijd,
zware zonden worden erdoor gelouterd.
Wie
zwoegde als een slaaf wordt weer een prins
voor vriendelijke
waardigheid en gewonnen verdienste;
wie een wereld bestuurde kan
in lompen over de aarde dwalen,
voor dingen gedaan en niet
gedaan.
Hoger
dan dat van Indra moogt ge verheffen uw lot,
en dieper zinken dan
worm of mug;
het einde van vele reeksen levens is dit,
het
einde van vele reeksen dat.
Met
het wiel dat onoverwinnelijk draait, kan
geen oponthoud, geen
vrede, geen rustplaats ooit bestaan;
wie stijgt zal vallen, wie
valt zal stijgen,
de spaken gaan onophoudelijk rond!
Als
men gebonden ligt op het wiel van verandering
en geen
mogelijkheid heeft om van de keten los te komen,
dan is het hart
van het onbegrensde zijn een vloek,
en is de ziel der dingen
pijn.
Maar
ge zijt niet gebonden! De ziel der dingen is zoet,
het hart van
het zijn is hemelse rust;
sterker dan wee is wil: dat wat goed
was
wordt tot beter, best.
Ik,
Boeddha, die weende met alle tranen mijner broeders,
wiens hart
gebroken was door de smart van heel de wereld,
lach en ben blij,
want er is vrijheid!
Ho! Gij die lijdt! Weet
dat
ge lijdt door uzelf. Geen ander dwingt u,
geen ander noopt u dat
gij leeft en sterft,
en wervelt op het wiel, en omhelst en
kust
zijn spaken van doodsangst,
zijn
band van tranen, zijn naaf van nietigheid.
Aanschouw de waarheid
die ik u toon, die lager dan de hel,
hoger dan de hemel, buiten
de verste sterren,
verder dan Brahm verblijft,
van
vóór het begin, en zonder einde,
als ruimte eeuwig
en als zekerheid zeker,
een goddelijke kracht die beweegt naar
goed;
duld háár wetten slechts.
Dit
is haar toets op de bloeiende roos,
haar handige hand schiep
lotusbladeren;
in de duistere grond en de stilte der zaden
weeft
zij de mantel van de lente;
dat
is haar schildering op de heerlijke wolken,
en dit haar smaragden
op de tooi van de pauw.
Ze heeft haar verblijf in de sterren;
haar slaven
in bliksem, regen en wind.
Uit
de donkerte bewerkte zij het mensenhart,
uit dode schelpen de
kleurrijke fazantennek:
immer aan het werk brengt ze tot
aanvalligheid
alle oude gramschap en vergankelijkheid.
De
grijze eieren in het nest van de gouden zonnevogel
zijn haar
schatten, de zeskantige cel der bij
haar honingpot; de mieren
grillen op haar weg,
de witte duiven kennen ze wel.
Ze
spreidde de vleugels van de arend tot vlucht
wanneer hij met zijn
prooi huiswaarts keert; zij zendt
de wolvin naar haar welpen;
voor onbeminde dingen
vindt zij voedsel en vrienden.
Mismaakt
is ze niet, noch versleten in gebruik.
Allen beminnen haar; de
zoete, witte melk brengt zij
in moederborsten; ook maakt ze de
witte druppels
waarmee de jonge slang ons doodt.
De
harmonische muziek van de rijzende zonnen
is door haar gemaakt in
het uitzichtloze uitspansel van de lucht.
In de diepe afgrond van
de aarde verbergt ze goud,
diamanten, saffieren en robijnen.
Immer
maar haar geheimen scheppend,
zit ze in het groen van boom en
plant
en voedt ze vreemde scheuten aan de cederwortel,
verzint
bladeren, bloemen en sprieten.
Ze
doodt en ze redt, door niets bewogen
tenzij tot het uitwerken van
doem;
haar draden zijn liefde en leven; en dood en pijn
zijn
de schietspoelen van haar weefgetouw.
Ze
maakt en ze breekt, alles verbeterend;
wat ze bewerkte is beter
dan het was;
traag groeit het schitterend patroon dat zij
plant
tussen haar bedachtzame handen.
Dit
is haar werk aan de dingen die ge ziet:
de ongeziene dingen zijn
meer; ’s mensen hart en geest,
de gedachten der volkeren en
hun wegen en wensen,
ook deze bindt de grote wet.
Ongezien
helpt ze u met trouwe hand,
ongehoord spreekt ze luider dan de
storm.
De mens kent medelijden en liefde omdat een lange druk
de
blinde massa tot vorm kneedde.
Dat
niemand haar verachte:
wie haar dwarsboomt verliest, en wie haar
dient wint,
verborgen goed betaalt zij met vrede en
zegen,
verborgen kwaad met pijn en smart.
Zij
ziet overal en merkt alles:
doe goed, zij beloont; doe
kwaad,
een gelijke vergelding wordt gemaakt;
hoewel DHARMA
soms lang vertoeft.
Zij
kent gramschap noch vergiffenis; altijd juist
meten haar maten,
weegt haar foutloze balans;
tijd is als niets; morgen zal zij
oordelen,
of na vele dagen.
Door
haar stak het mes van de moordenaar de moordenaar zelf,
verloor
de onrechtvaardige rechter zijn eigen verdediger;
veroordeelt de
valse tong haar eigen leugen; geven sluipende dief
en verdorven
rover het op.
Zo
is de wet die naar rechtvaardigheid werkt,
die niemand tenslotte
op zij zetten of remmen kan,
het hart ervan is liefde, het
einde
vrede en zoete voltooiing; gehoorzaam!
De
Schriften zeggen wel, mijn broeders, dat het leven van ieder mens
de
uitkomst van zijn vroeger leven is;
het begane kwaad brengt zorg
en wee,
het gedane recht teelt zegen.
Ge
oogst wat ge zaait! Zie gindse velden!
Sesamzaad was sesamzaad,
het koren
koren. De stilte en de duisternis wisten het wel!
Zo
wordt iemands lot geboren.
Hij
komt, oogster van de dingen die hij zaaide,
sesamzaad, koren,
zoveel gezaaid in vorige geboorte;
en zoveel onkruid en gifstof
gestrooid, die hem
en de lijdende aarde bederven.
Als
hij juist werkt, het onkruid wiedt
en waar het groeide goede
scheuten plant,
wordt de grond vruchtbaar, billijk en klaar;
en
is rijk de gewonnen oogst.
Leeft
iemand lerend waar wee ontspringt,
Geduldig verdraagt en betracht
zijn uiterste
schuld voor vele zonden te betalen
in liefde en
waarheid altijd;
zonder
dat hij iemand ontberen doet,
de leugen en de liefde voor
zichzelf verdrijft
en alles zachtmoedig lijdt, en belediging
vergeldt
met niets dan goedheid en genade.
Als
hij zo, dag na dag, in vrede hier verblijft,
goed en juist,
vriendelijk en waar en begeerte
losscheurt waar ze kleeft met
bloedende wortels,
tot de hang naar het leven een einde neemt,
dan
laat hij als hij sterft als som van hem
een afgesloten
levensrekening, waarvan de kwalen
dood zijn en weg, met goed dat
vlug en machtig is,
ver en nabij, zodat het vruchten draagt.
Geen
nood heeft hij te leven zoals gij leven noemt;
dat wat in hem
begon toen hij begon
is geëindigd: hij heeft zich door de
opzet heen gewerkt
van wat hem tot mens heeft gemaakt.
Nooit
folteren verlangens hem nog, noch bezoedelen
hem zonden, noch
dringen pijn van wereldse vreugde
en smart zijn veilige, eeuwige
vrede binnen;
noch keren dood en leven weder. Hij gaat
tot
nirvaana.
Met het leven één is hij,
en leeft toch niet.
Gezegend hij dat hij ophoudt te zijn.
OM MANI PADME HOEM! De
dauwdruppel valt
in de stralende zee.
Luister!
Dit is de leer van het karma.
Alleen van de droesem der zonde
vrij,
alleen als het leven sterft als een vergane witte
vlam,
sterft de dood er samen mee.
Zeg
niet: “Ik ben”, “Ik was”, of “Ik zal
zijn”,
denk niet dat ge van huis tot huis van vlees
gaat
als reizigers die zich herinneren en vergeten,
goed
gehuisvest of slecht.
Nieuw
komt in het heelal de som
van het resultaat der levens. Ze
neemt
haar intrek zoals de worm die zijde spint
en erin
verblijft. Ze neemt
functie
en substantie zoals de slang van haar uitgebroede ei
het vel en
de schaal neemt; zoals gevederde zaadjes van het riet
over berg
en dal en stranden vliegen tot ze
hun moeras vinden en zich
vermenigvuldigen.
Ook
komt ze om te helpen of te treffen.
Velt de dood de laffe
moordenaar,
dan zwerft ongelouterd wat van hem rest, gedreven
op
de winden van kwelling en pest.
Maar
sterven degenen die mild en rechtvaardig zijn
dan waait zoete
lucht, rijker wordt de wereld,
als een woestijnstroom die
verdwijnt en weer ontspringt:
reiner en met meer glans.
Zo
ze verdienste won, wachten haar betere tijden,
die door
tekortkoming een einde namen;
toch moet deze wet van liefde
heersen als koning
over allen alvorens de Kalpas eindigen.
Wat
belet het? Broeders, de duisternis belet het!
Ze verwekt
onwetendheid die verblindt, zodat ge
deze vertoningen voor waar
aanziet en dorst naar bezit, en
bezittend, vast hangt aan lust,
die alleen maar pijn bezorgt.
Gij
die de middenweg betreden zult, wiens loop
door ware rede
getrokken en zachte rust vereffend werd,
gij die de hoge
nirvaanaweg
zult gaan,
aanhoor de vier nobele waarheden.
De
eerste waarheid is over het lijden. Wees niet dwaas!
Het leven
dat ge prijst is lang gerekte doodsangst:
alleen zijn pijnen
blijven; zijn vreugden zijn
als vogels die opspringen en
wegvliegen.
Smart
van geboorte, smart van hulpeloze dagen,
smart van hete jeugd en
smart van mannelijkheid,
smart van koude, grijze jaren en van de
wurgende dood,
vullen de droevige tijd.
Zoet
is echte liefde, maar eens likt het laaiende vuur aan
borsten die
nu hoofdkussens zijn en aan lippen die u nu kussen;
bekoorlijk is
krijgshaftige macht, maar ooit pikken ook de gieren
aan de
gewrichten van meester en koning.
Mooi
is de aarde, maar haar bewoners
slachten elkaar af, hunkerend
naar het leven;
van saffier is de hemel, maar als verhongerende
mensen
tot hem schreeuwen, wordt hen geen druppel gegund.
Vraag
aan de zieke, de rouwende, vraag aan hem
die strompelt op zijn
stok, alleen en verloren:
”Houdt ge van het leven?”
Ze zeggen dat het kind wijs is
dat weent als het wordt geboren.
De
tweede waarheid is de oorzaak van het lijden. Welke
treurnis
ontstaat uit zichzelf en ontstaat niet uit
begeerte?
Zinnen en zaken die men ziet, mengen en ontsteken
zeer
vlug de snelle vonk van de passie.
Zo
ontvlamt trishna,
lust en dorst naar dingen.
Begerig hangt gij aan schaduwen, op
dromen dol,
een vals “ik” plant gij in het midden en
bouwt
er een schitterende wereld rond;
blind
voor grote hoogten, doof voor de klank
van de zoete melodie van
ver voorbij Indra’s hemel,
doof voor de roep van het echte
leven,
is hij die het valse aanhoort.
Zo
groeien strijd en lust die wereldoorlog maken:
zo treuren arme
bedrogen harten en vloeien zoute tranen,
zo woekeren passie,
afgunst, toorn, haat;
zo volgen jaren op bloedbevlekte jaren
met
wilde, rode voet. Zo woekert onkruid met kwade wortel
en giftige
bloem waar graan groeien moet.
Moeilijk vindt het goede
zaad
plaats om te vallen en te ontkiemen.
Bedwelmd
door giftige drank vertrekt de ziel,
en wild van dorst keert
karma weer;
verblind door de zinnen begint het belaste zelf
opnieuw,
en oogst nieuwe ontgoochelingen.
De
derde waarheid is het stoppen van het lijden, dat vrede is
om
eigenliefde en dorst naar leven te verslaan;
om diepgewortelde
passie uit het hart te rukken;
om de innerlijke strijd te
stillen;
voor
de liefde om eeuwige schoonheid te winnen;
voor de glorie om heer
van zichzelf te zijn;
voor de vreugde buiten de goden te
leven;
voor onschatbare weelde te voegen bij de eeuwige schat
van
volmaakt vervulde dienst, van plichten
in liefdadigheid gedaan,
van kalme spraak en vlekkeloze dagen:
deze rijkdommen zullen in
het leven niet vergaan,
noch door de dood worden misprezen.
Dan
eindigt het lijden, want leven en dood hielden op:
hoe zal een
lamp flikkeren als ze haar olie heeft verbruikt?
De oude droeve
rekening is afgesloten, de nieuwe zuiver;
zo is een mens voldaan.
De
vierde waarheid is de weg. Hij opent wijd
de ruimte door alle
voeten te betreden, gemakkelijk en nabij,
het nobele achtvoudige
pad, dat recht naar
vrede en geborgenheid voert. Luister!
Menigvuldige
paden leiden naar gindse met sneeuw bedekte
zusterpieken,
waarrond gouden wolken krullen;
de klimmer komt langs steile of
langs zachte hellingen
naar waar de andere wereld stopt.
Sterke
benen proberen de ruige weg waar het stormt,
langs hoge en
gevaarlijke bergwanden;
de zwakken draaien rond van lage richel
naar lage richel
met menige plaats voor rust.
Zo
is het achtvoudige pad dat naar vrede voert
en over lage of grote
hoogten gaat.
De sterke ziel maakt spoed; de zwakke talmt.
Allen
bereiken ze eens de zonbeschenen sneeuw.
De
eerste goede trede is de juiste leer. Beweeg
in vrees voor
Dharma, verafschuw alle belediging;
bewust van karma, dat het lot
der mensen maakt;
meester van de zinnen.
De
tweede is het juiste oogmerk. Wees van goede wil
voor al wat
leeft, laat onvriendelijkheid sterven
en hebzucht en toorn; zo
wordt uw leven
als een zachte bries die waait.
De
derde het juiste spreken. Bedwing de lippen
als waren ze deuren
van het paleis, waarin de koning verblijft;
rustig en billijk en
hoffelijk wezen alle woorden,
die uit deze tegenwoordigheid
ontstaan.
De
vierde is het juiste gedrag. Laat elke daad
een fout vergeven of
een verdienste doen ontstaan:
als zilverdraden die men ziet door
parels van kristal
moet liefde zich door goede daden tonen.
Er
zijn vier hogere wegen. Slechts de voet
betreedt ze die heeft
afgedaan met ’s werelds zaken;
juiste zuiverheid, juiste
gedachte, juiste eenzaamheid,
juiste vervoering. Spreid geen
vleugels
voor
een zonwaartse vlucht, gij ziel met pluimloze vlerk!
Zoet is de
lage lucht, en veilig en bekend
de huiselijke sfeer; slechts de
sterken verlaten
het nest in zelfstandigheid.
Zoet
is de liefde voor vrouw en kind, weet ik;
prettig de vrienden en
de vreugden van uw jaren,
vruchtbaar van de milde liefdadigheid
van het leven;
sterk gevestigd, hoewel vals, hun angsten.
Leef,
gij die moet, zulke levens als dit,
maak van uw zwakheid gouden
treden; rijs
door dagelijks verblijf met deze fantasieën
naar
aanvalliger waarheden.
Zo
klimt ge naar zuiverder hoogten en vindt
gemakkelijker
vooruitgang en lichter zondelast,
en sterker wil om de banden van
de zinnen te doorbreken,
ingaand tot het pad. Wie zo tot
een
begin besluit, komt aan het eerste stadium.
Hij kent de nobele
waarheid, de achtvoudige weg
en bereikt door weinig of door vele
stappen
Nirvaana’s
gezegende staat.
Wie
in het tweede stadium komt, vrij van twijfel,
begoocheling en
innerlijke strijd,
heer van alle lusten, los van priester en van
boek,
wacht nog slechts één levenstijd.
Maar
hoger nog ligt het derde stadium: gelouterd, rein
werd hier de
statige geest, groeide
tot liefde voor al wat leeft, in vrede
volmaakt.
Bij zijn levenseind is ’s levens gevang gesloopt.
Ja,
sommigen voorwaar bereiken
levend en zichtbaar het uiterste
doel:
het vierde stadium van de heiligen, de Boeddhas
en
degenen van vlekkeloze ziel.
Zie,
als felle vijanden door een krijger gedood
liggen tien zonden
langs de weg in het stof:
zelfzucht, vals geloof en twijfel is
drie,
twee meer zijn haat en lust,
wie
van deze vijf de overwinnaar is, betrad
drie stadia van de vier:
blijven er nog:
liefde voor het leven op aarde, begeerte naar de
hemel,
eigenlof, dwaling en trots.
Als
een die staat op gene besneeuwde piek
met niets boven het hoofd
dan het eindeloze blauw,
zo overschrijdt de man, die deze zonden
doodde,
Nirvaana’s
drempel.
Hem
benijden de goden van op hun lage troon;
hem doen de drie
werelden niet beven zelfs niet als ze vergaan.
Alle leven is voor
hem geleefd, elke dood gestorven,
karma bouwt voor hem geen
nieuwe huizen meer.
Naar
niets op zoek, vindt hij alles,
het ego voorbij, groeit het
heelal tot IK:
als iemand leert dat Nirvaana vergaan
betekent,
zeg hem dat hij bazelt;
als
iemand leert dat Nirvaana leven is,
zeg hem dat hij dwaalt,
onwetend hiervan,
en van het licht dat schijnt voorbij de
gebroken lamp,
en van levenloze, tijdloze zaligheid.
Betreed
het pad! Er is geen smart als haat!
Geen pijn als passie! Er zijn
geen bedriegers als de zinnen!
Betreed het pad! Het werd
gebaand
door hem wiens voet belediging vertrapt.
Betreed
het pad! Daar ontspringt de levende stroom
die alle dorst
verdrijft! Daar bloeien de onsterfelijke bloemen,
die de hele weg
met vreugde bekleden! Daar verdringen
elkaar de snelste en
zoetste uren.
Meer
is de schat van de wet dan edelstenen;
zoeter dan de zoetheid van
honing haar genoegens,
heerlijker dan kan worden gezegd. Om zo te
leven
hoor de vijf juiste regels:
Dood
niet, heb mededogen, en hinder
niet het minste wezen in zijn
opwaartse gang,
geef vrijelijk en aanvaard, maar neem niets
weg
door hebzucht, geweld of bedrog, wat van een ander is.
Doe
geen valse getuigenis, laster niet noch lieg;
waarheid is de
spaak van de innerlijke zuiverheid.
Schuw
verdoving en drank die het verstand benevelt;
heldere geesten,
reine lichamen behoeven geen Somasap.
Raak
niet aan andermans vrouw,
bega die onwettige en verderfelijke
zonde niet.
Deze woorden sprak de meester, van plichten jegens vader, moeder, kind, naaste, vriend; en leerde hoe zij die niet licht de bindende keten der zinnen zullen verbreken, wier voeten te zwak zijn om de hogere weg te gaan, hun vleselijke leven zo schikken zouden dat al hun dagen onberispelijk vergaan in edelmoedigheid, als de eerste stappen op het achtvoudige pad. Van leven rein, eerbiedig, geduldig, medelijdend; vol van liefde voor al wat leeft als voor zichzelf, want wat ons als kwaad overkomt, komt voort van kwaad in het verleden gedaan, wat goed is komt van goed.
En zo loutert de mens zichzelf van egoïsme en dient de wereld; en veel gelukkiger komt hij tot een hoger stadium, als een zoveel beter wezen. Dit zei hij, zoals ook lang geleden, toen onze Heer langs Rajagriha ging in de bamboegroeve, want op een morgen wandelde hij daar en zag de familievader Singaala, die fris gebaad, het hoofd ontbloot, neerboog voor de aarde, de hemel en alle vier de windstreken, wijl hij rijst wierp, wit en rood, met beide handen: “Waarom, broeder, buigt gij zo?” vroeg de Heer; en hij: “Dit is de weg, grote Heer! die onze voorvaders leerden, bij elke dageraad, vóór het werk begint, om het kwaad te weren van de hemel boven en de aarde beneden, en alle wind die waait.”
Dan sprak de door de wereld aanbedene: “Verspil geen rijst, maar offer aan allen liefhebbende gedachten en daden: aan onze ouders als het oosten, waar het licht ontstaat; aan leraren als het zuiden, vanwaar de rijke giften komen; aan vrouw en kind als het westen, waar kleuren gloeien van liefde en rust, en alle dagen eindigen; aan vrienden en familie en alle mensen als het noorden; aan de nederige dingen die beneden leven; aan heiligen en engelen en de gezegende doden boven: zo zal alle kwaad verdwijnen en zo zullen de zes kwartieren veilig worden bewaard.
Maar zijn gelijken, zij met het gele gewaad, zij die, als wakkere arenden, met verachting opvliegen van ’s levens lage vallei en zonwaarts schieten, deze leerde hij de hoogste voorschriften. Hij leerde hen de toestanden van de geest en hoe te mediteren. Hij leerde hen hoe te leven en hoe zich te gedragen, vrij van de strikken van weelde en lust, wat te eten, te drinken en te dragen, drie eenvoudige kleren, geel, van genaaide stof, gedragen met één schouder bloot, een gordel, bedelnap en zeef. Zo stichtte hij de edele orde van het gele gewaad, die tot op deze dag bestaat om de wereld te dienen.
Zo sprak hij heel de nacht en onderwees de wet. En over geen ogen viel de slaap, want zij die hem hoorden genoten met onvermoeide vreugde.
Ha, gezegende Heer, O grote verlosser! Vergeef dit nietig geschrijf, dat u te kort doet, dat met kleine geest uw grote liefde meet. Ha, beminde, broeder, gids, licht der wet, ik zoek een toevlucht in uw wet van het goede! Ik zoek een toevlucht in uw orde! OM! De dauw is op de lotus! Ga op, grote zon! En verhef mijn blad en meng mij met de golf Om mani padme hoem, de dageraad komt. De dauwdruppel valt in de stralende zee.