The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
In een van de oude boeken van wijsheid, de Chaandogyopanishad komt een passage voor over de god Indra en de demon Virochana. Het illustreert hoe het ideeëngoed van Yoga (de wijsheid die verlicht en verlost) in de oudheid werd aangekaart en hoe Yoga een proces is dat de geest zuivert, zodat hij "het goddelijke oog" wordt. De discipel ondergaat een lange louteringsproces alvorens hem een inzicht wordt bijgebracht. Indra is de aanvoerder van de goden. Hij verzinnebeeldt de geest. Virochana verzinnebeeldt onwetendheid.
Prajaapati, de Schepper, sprak: "Het Zelf is vrij van kwaad, van ouderdom, van dood, van zorgen, van honger en dorst, zijn begeerte betreft de waarheid, zijn besluit betreft de waarheid, dat moet worden gezocht, dat moet men begeren. Wie het ontdekt en begrijpt verwerft alle werelden en alle begeerde voorwerpen." De goden en de demonen hoorden dit en zeiden: "Laten we dat Zelf zoeken." Indra en Virocha begaven zich, in opdracht van hun onderdanen, als nederige zoekers in de aanwezigheid van Prajaapati. Ze leefden daar als leerlingen gedurende tweeëndertig jaar in volmaakt celibaat. Na die tijd vroeg Prajaapati hen wat ze wensten. Ze antwoordden dat ze het Zelf wensten te kennen. Prajaapaïi zei: "De persoon die wordt gezien in het oog is het Zelf. Dat is de onsterfelijke, de onbevreesde. Dat is het Absolute." Ze antwoordden: "Maar, Heer, hij die wordt gezien in water of in een spiegel is hij het Zelf?" (Ze verwarden de weerspiegeling met dat wat ziet.) "Hijzelf is het die wordt gezien in hem", antwoordde Prajapaati. "Kijk naar jullie zelf in een kom water en zeg me wat jullie van het Zelf begrijpen." Ze keken in een kom water en Prajaapati vroeg: "Wat zien jullie?" Zij antwoordden: "Heer, we zien onszelf zoals we zijn, met haar, nagels enz." Prajaapati zei: "Trek nu mooie kleren aan en tooi jullie met sieraden en kijk dan in het water. Wat zien jullie?" Ze antwoordden: "We zien onszelf, Heer, mooi gekleed en met sieraden getooid." "Dit is het Zelf", zei hij. Ze vertrokken beiden, voldaan in hun hart.
Prajaapati keek hen na en dacht: "Ze vertrekken zonder het Zelf te hebben gezien. Wie een dergelijke theorie aankleeft, hij weze een god of een demon, zal vergaan." Virochana was tevreden. Hij zei: "Dit (lichamelijke zelf) alleen moet worden vereerd. Dat brengt alle werelden in ons bereik." Maar Indra zag deze moeilijkheid: "Zoals deze weerspiegeling goed gekleed is als het lichaam goed gekleed is, zo wordt het ook blind als het lichaam blind wordt, kreupel als het lichaam kreupel wordt... Ik zie geen goed in deze theorie." Hij zocht Prajaapati weer op, nederig en legde Hem zijn twijfel voor. "Zo is het inderdaad, O Indra," zei Prajaapati, "ik zal het je uitleggen. Leef hier gedurende nog eens tweeëndertig jaar." Na die periode, waarin Indra leefde in celibaat en als een leerling, zei Prajaapati: "Hij die zich in de droom beweegt, hij is het Zelf. Hij is het onsterfelijke, het onbevreesde, het Absolute."
Indra vertrok, tevreden in zijn hart. Maar spoedig zag hij deze moeilijkheid: "Al is het droom-zelf niet blind als het lichaam blind is en niet kreupel als het lichaam kreupel is, toch kan het ook dáár worden gedood en pijn lijden. Ik zie hierin geen goed." "Zo is het inderdaad, O Indra," zei Prajaapati, "leef hier nogmaals gedurende tweeëndertig jaar."
Na die periode zei Prajaapati hem: "Hij die diep slaapt en geen dromen kent, hij is het Zelf, hij is de onsterfelijke, hij is de onbevreesde, hij is het Absolute."
Indra vertrok voldaan in zijn hart, maar spoedig ontdekte hij deze moeilijkheid: "Deze kent zichzelf niet. Het schijnt dat hij werd uitgewist (door de diepe slaap). Ik zie geen goed hierin." "Zo is het inderdaad", zei Prajaapati, "leef hier nogmaals gedurende vijf jaar, dan zal ik het je uitleggen."
Na deze periode zei Prajaapati hem: "O Indra, sterfelijk is dit lichaam, maar het is de basis van het onsterfelijke, lichaamloze Zelf. Het belichaamde zelf is onderhevig aan plezier en lijden. Maar plezier en lijden raken het lichaamloze niet. Lichaamloos zijn lucht, de witte wolk, donder en bliksem. Ze komen uit gene ruimte, bereiken het hoogste licht en verschijnen elk met hun eigen vorm. Zo rijst ook deze rustvolle op uit dit lichaam, bereikt het hoogste licht en verschijnt in zijn eigen vorm. Hij is het hoogste Bewustzijn. Daar beweegt hij zich, lachend, spelend, zich verheugend met vrouwen, voertuigen en familieleden, zich het lichaam niet herinnerend waarin hij werd geboren. Zoals een dier vastgemaakt is aan een voertuig, zo is ook de praana (levenskracht) vastgemaakt aan dit lichaam.
Het Zelf is het Bewustzijn in het oog, maar het oog dient slechts om te zien. Hij die weet: "Ik ruik dit", is het Zelf, maar de neus dient slechts om te ruiken. Hij die weet: "Ik zeg dit", is het Zelf, maar het spraakorgaan dient slechts om te spreken. En hij die weet: "Ik hoor", is het Zelf, maar het oor dient slechts om te horen. Hij die weet: "Ik denk dit", is het Zelf, de geest is het goddelijk oog. Door het goddelijk oog van de geest ziet hij de begeerde voorwerpen die in de Brahman-wereld (de wereld van het Absolute) zijn en verheugt hij zich. Waarlijk dit is het Zelf dat de goden vereren. Daardoor bezitten ze alle werelden en alle begeerde voorwerpen. Hij die dat Zelf kent, verwerft alle werelden en begeerde voorwerpen. " Aldus sprak Prajaapati.
Bovenstaande vertaling werd ingekort door de weerkerende elementen in de dialogen zoveel mogelijk weg te laten. Maar de Sanskrittekst werd nauwgezet gevolgd en er werd niet aan de ideeën geraakt. De door de Ramakrishna Mission uitgegeven Engelse vertaling met commentaar was een grote hulp. Bovenstaande tekst is een gedeelte van hoofdstuk acht (secties 7 en 8) van de Chaandogyopanishad.