Gnyaaneshvarie of gnyaanadeva's en de bhagavad gietaa/TITLE>
The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage

 

GNYAANESHVARIE
OF GNYAANADEVA'S COMMENTAAR OP HOOFDSTUK VIII
VAN DE BHAGAVAD GIETAA

DE YOGA VAN HET ONVERGANKELIJKE BRAHMAN

O God, wie deze persoon is die adhiyagnya wordt genoemd en hoe hij in dit lichaam komt, ligt waarlijk buiten het bereik van de rede. Laat me horen hoe u, de Hoogste Persoon, wordt gekend door toegewijde zielen, beslagen in het houden van hun hart onder controle, wanneer ze uit dit leven vertrekken. Zoals een gelukkig mens die slaapt in een huis dat gebouwd is met chintaamanis (wensstenen) alles wat hij droomt werkelijkheid ziet worden, zo werden ook de woorden die uit Arjoena's mond kwamen halfweg tegemoet gekomen door Shrie Krishna, zeggend: "Luister, ik zal je uitleggen wat je vroeg." Kirieti (Arjoena) was het kalf van kaamadhenoe (de wensvervullende koe) en het was bovendien alsof hij rustte onder de wensvervullende boom (kalpataroe). Is het dan verwonderlijk dat zijn wensen werden vervuld met plezier en op een gemakkelijke manier? Zelfs degenen die uit toorn werden geveld door Shrie Krishna zouden in zo'n geval één zijn met het allerhoogste eeuwige leven. Hoe kan dan iemand aan wie Shrie Krishna de eeuwige waarheid predikt er niet in slagen ze ook te bereiken? Wanneer wijzelf naar Shrie Krishna toeleven, komt Shrie Krishna verblijven in ons hart zelf en dan staan de godinnen van succes en volmaaktheid vrijwillig tot onze beschikking. Zo'n onverdeelde liefde voor de Heer leefde slechts in Arjoena en daarom werden al zijn wensen vervuld. Shrie Ananta (de eeuwige), die voorzag wat Arjoena wilde vragen, hield de schotel klaar in de vorm van het antwoord. De moeder voelt instinctief de noden van haar kind, nog voor het zijn lippen aan haar borst heeft gezet. Valt het ooit voor dat het kind eerst om de borst vraagt en dat ze het pas dán zoogt? Het is dan ook geen wonder dat zo'n diepe liefde wordt gevonden in de genadige leraar, de oceaan van vriendelijkheid zelf. Luister naar wat de Heer zei.

Dan zei de Heer van het heelal: "Het Hoogste Brahman (het Absolute) vult het gehele poreuze lichaam en lekt toch niet naar buiten. Het is zo subtiel als de leegte zelf en toch werd het gezeefd door het element ether en al is het zoiets ijl en subtiel toch druppelt het niet door de zak van wereldse kennis. En dat in zichzelf vervat en zichzelf dragend Wezen is adhyaatma Bewustzijn, dat zuiver eeuwig Zijn is in zichzelf, dat geen verandering kent, wanneer ruimte en tijd ontstaan of ophouden te zijn. Weet nu dat karma(handeling) dit is: door een onbekend proces versmelten de veelkleurige wolken in de heldere hemel; zo ontstaan in dat vormloze en zuivere Brahman Prakriti(de Natuur), het ego en andere verscheidene elementen en dan begint het proces van de vorming van het heelal. Op de onbegroeide plaatsen van het ongebonden Brahmanontkiemt het zaad van de oorspronkelijke begeerte en groeien er scheuten van veelvormige begeerten, die spoedig beladen zijn met trossen vruchten in de vorm van het heelal. Ze schijnen vol te zijn van het (oorspronkelijke) zaad, het Brahman, maar het blijkt onmogelijk de verscheidene dingen te tellen die ontstaan en na een kort leven vergaan. De verschillende delen van het heelal blijven de oorspronkelijke begeerte "Ik ben het vele" herhalen en dan blijft dit heelal groeien in grenzeloze overvloed op verscheidene manieren. Maar al deze zijn overvol van het Hoogste Brahman, overspoeld door meervoudigheid en verscheidenheid als door overstromingen. Zo kan ook niet worden achterhaald hoe de even en oneven stroom van dingen in het heelal worden geschapen. Misschien dat dit gehele kosmische proces dat bestaat uit onbeweeglijke en bewegende dingen louter voortgaat als een spel. Waarom verschijnen honderdduizenden verscheidene soorten wezens? Er is geen grens aan het aantal en het onderscheid van deze scheuten van wezens, maar om ze terug te voeren naar hun oorsprong moet men ze oplossen in het eeuwig lege Brahman. Waar aldus de maker of het motief van de activiteit niet op te sporen vallen en het effect, namelijk het heelal, toch plotseling verschijnt en snel groeit, met deze verscheidenheid van dingen die van het vormloze Brahman komen, zonder dat het iets doet en een vorm draagt die zichtbaar is voor de zintuigen, wordt karma (creatieve beweging) genoemd.

Ik vertel nu in het kort wat adhibhoeta wordt genoemd. Het is zoals de wolken die zichtbaar worden en dan verdwijnen. Het is dat waarvan het innerlijke wezen hol is, waarvan de waarheid is dat het nooit tot bestaan komt, dat waaraan een zichtbare vorm werd gegeven door de vijf grove elementen, dat de geschapen dingen slechts als zijn substraat neemt en verschijnt door hun samenkomen en verdwijnt zodra deze vereniging oplost -deze gehele verscheidenheid die wordt ervaren als naam en vorm wordt adhibhoeta genoemd. Adhidaivata is de Poeroesha, die ervaart wat wordt geschapen door Prakriti-Maayaa (de begoocheling). Deze Poeroeshais het oog zelf van Bewustzijn. Hij is het leidende voorzittende instrument in de sfeer van zintuiglijkheid, alsook de boom waarop, op het ogenblik van het installeren van het leven in het lichaam, de vogels in de vorm van onbewuste begeerten een toevlucht zoeken. Hij is in feite het Hoogste Bewustzijn zelf, maar hij werd wat verschillend, slaperig geworden door de sluimer van egozin en vreugde en smart ervarend in de daden van Maayaa, wat niets anders is dan een andere vorm van slaap. Wat gewoonlijk het leven wordt genoemd is de adhidaivatain het lichaam gevormd door de vijf grove elementen. Nu, O zoon van Paandoe, weet dat het Hoogste Wezen dat verlangt zich te ontdoen van het leed van lichamelijk bestaan niets anders is dan mezelf, het adhiyagnya, de innerlijke entiteit van het offer. Zowel adhidaivata als adhibhoeta zijn mezelf. Toch, vormt zuiver goud geen deel van de legering wanneer het wordt vermengd met die legering. Zuiver goud wordt nooit mat en wordt evenmin een deel van een legering. Zolang het bestaat als een legering moet het evenwel een legering worden genoemd. Op die manier moeten deze adhibhoetaen andere, zolang hun ware wezen verborgen blijft door de structuur van de Prakriti-Maayaa,worden beschouwd als verschillend van het zuivere, heilige Brahman. Met verwijdering van de bedekking van onwetendheid (begoocheling) en het breken van de knoop van onderscheid, versmelten de adhibhoeta en andere en worden één met het Hoogste Brahman. En waarlijk wanneer en hoe waren deze verschillend van het Hoogste Brahman? Kunnen ze verschillend zijn? Een kristallen plaat waarop een haarkam wordt gelegd ziet er gebarsten uit, maar als de kam wordt weggenomen, weet niemand waar de barsten bleven. Ze was oorspronkelijk heel, maar scheen gebarsten door vereniging met de kam, maar zodra deze werd verwijderd, werd ze weer gaaf als voorheen. Met de vernietiging van de denkbeeldige egozin vanwege de adhibhoeta en andere worden ze op dezelfde manier weer één met het Hoogste zoals ze eeuwig zijn. Het ware wezen waarmee ze worden verenigd is mezelf, het adhiyagnya. Dit is de waarheid. Ik zei je reeds dat alle offers uit karma ontstaan. Dit heb ik je vandaag geopenbaard, O Zoon van Paandoe, de eeuwige Verblijfplaats van zielen, de hoogste zaligheid dat het pad van gehechtheidloze handeling bekroont. Eerst moet in overvloed brandstof worden vergaard in de vorm van ascetisme en daarmee moet het vuur van de zintuigen worden aangewakkerd en daarin moeten als offergaven de zintuiglijke voorwerpen worden geworpen. Daarna moet de grond worden voorbereid in de vorm van de houding, vajraasana (Diamanthouding) genoemd, daarop moet het bekken worden gebouwd in de vorm van moelabandha met het baldakijn van het lichaam als dak erboven. Nadat men zich aldus heeft voorbereid, moeten in het vuurbekken in de vorm van beheersing van de zinnen in overvloed de offerballen in de vorm van de zintuiglijke voorwerpen worden geofferd, samen van het reciteren van mantras in de vorm van Yogadiscipline. Dan moet het rookloze vuur in de vorm van kennis gunstig worden gestemd, met offers in de vorm van beheersing van de geest. Wanneer alles is geofferd in het vuur van de kennis, wordt die kennis één met het Hoogste, het onderwerp van kennis (het Brahman) en slechts dan verblijft deze hoogste objectieve kennis in zijn eigen zuivere essentie. Dat onderwerp van kennis wordt adhiyagnya genoemd." Toen Shrie Krishna dit alles zei, begreep Arjoena het onmiddellijk. Hierop zei Shrie Krishna: "Goed, Paartha, je begrijpt het snel." Arjoena was voldaan in zijn hart. Het is slechts een moeder die de vreugde begrijpt van het zien van een verzadigde baby of het is slechts de goede leraar die de vreugde ervaart bij het zien van een ten volle ingewijde discipel. Een golf van zuivere en vrome gevoelens overspoelden dan ook Shrie Krishna, nog voor Arjoena zoiets voelde, met zo'n intensiteit dat hij ze bijna niet kon bedwingen. Shrie Krishna hield zich dan met grote moeite in bedwang en sprak zachte en volle woorden als een vloed van koele nectar of als een volledig gerijpte welriekendheid. Hij zei: "Luister, O Dhananjaya, prins onder toehoorders, zodra de begoocheling aldus begint te verbranden, verbrandt samen ermee ook de kennis in het vuur.

Dat waarover ik je zonet vertelde en dat adhiyagnya wordt genoemd is van begin tot einde slechts mezelf. Degenen die dit weten beschouwen het lichaam als louter een uiterlijke bedekking. Zijzelf worden het Hoogste Brahmanen verblijven er eeuwig in, innerlijk en uiterlijk, zoals een huis in zichzelf de atmosfeer bevat en toch ook zelf in de atmosfeer verblijft. Ze gaan het innerlijke kwartier van een standvastige overtuiging binnen in het centrale gedeelte van het huis. In hun allesziende ervaring van het Hoogste Brahmanzijn ze zich van niets anders bewust dan van het Hoogste Brahman. En als ze aldus één worden met het Hoogste Brahman, in en uit, leggen ze natuurlijk en zonder dat ze ervan weten de bedekkingen in de vorm van menselijke lichamen af, die gemaakt zijn van de vijf grove elementen. Ze gaven nooit om hun lichaam, ook niet toen het leefde en bewoog. Hoe kan het afleggen van de bedekking hen dan smart berokkenen? Zelfs het verdwijnen van het lichaam verstoort hun ervaring van het Hoogste Brahman niet in het minst. Die ervaring is als het ware een belichaming van de altijd aanwezige eenheid die geworteld is in het hart van het eeuwigdurende leven. Ze wordt zuiver ondergedompeld in de zee van gelijkheid met het Hoogste Bewustzijn en wordt nooit bezoedeld. Een aarden kruik die wordt neergelaten in diep water is in en uit vol water en zelfs als ze wordt gebroken in die staat wordt het water in de kruik niet gebroken. Wanneer een slang haar versleten huid aflegt of wanneer iemand die het warm heeft zijn kleren uittrekt, ondervindt het lichaam daar dan schade van? Zo ook als het lichaam met zijn naam en vorm wordt vernietigd, blijft het Brahman intact in zijn wezenlijkheid, zelfs zonder dat lichaam. Hoe kan de ziel dan worden verstoord die Brahman in zichzelf heeft verwerkelijkt en die zelf Brahman geworden is? Degenen die zich hiervan bewust zijn op het ogenblik van het afleggen van hun lichaam, vertrekken eruit in die staat en versmelten met mij.

De algemene regel is dat in welke staat levende wezens zich ook bevinden op het ogenblik van de dood dat ze na de dood terechtkomen in diezelfde staat. Zoals een hulpeloos en bang mens, die vlucht met de snelheid van de wind, per ongeluk in een put op zijn weg kan vallen, omdat er niemand was om hem tegen te houden, op dezelfde manier kunnen de ideeën op zijn weg bij het naderen van de dood niet worden vermeden. Hij kan niet vermijden één te worden met die omstandigheid na zijn dood. Bovendien is het zo dat elke idee die in de geest leeft tijdens het waken ook verschijnt in zijn droom terwijl hij slaapt.

Op dezelfde manier wordt op het ogenblik van de dood een begeerte sterker die tijdens het leven onvervuld bleef en de regel is dat de ziel wordt wedergeboren in dat wat ten tijde van de dood sterkst aanwezig is in de geest. Houd daarom je geest altijd stevig gevestigd op mijn Hoogste Wezen. Wat je ook ziet met de ogen en hoort met de oren of denkt met de geest of spreekt met de tong zou betrekking moeten hebben op mij alleen, in en uit, en wanneer dit gebeurt is het een vaststaande waarheid dat ik altijd overal verblijf. Wanneer dit een feit is, O Arjoena, hoef je niets te vrezen van de dood wanneer je lichaam wordt vernietigd. Wat valt er dan door jou te vrezen in de oorlog? Als je je geest en intellect opdraagt aan het Hoogste Bewustzijn van mijn Goddelijk Wezen zul jezelf één zijn met mijn Goddelijk Wezen. Dit is mijn belofte aan jou. Mocht je toch nog twijfels hebben over hoe dit alles plaats kan vinden, probeer het dan eerst en heb er de ervaring van door studie en dan mag heel je toorn zich tegen me richten mocht je er de vrucht niet van plukken.

Door voortdurende studie op deze manier maakt de Yoga van Handeling de geest zuiver en standvastig. Zo'n toegewijde Yogi beklimt het pad van het Hoogste Brahman, zoals een kreupele die door de kracht van zijn door oefening verkregen bekwaamheid een berg beklimt, door voortdurende studie van de Yoga van Handeling, er niet in het minste om gevend of het lichaam en de geest overleven of vergaan. Wie herinnert zich of het lichaam bestaat of verdween zodra de geest de kracht van goddelijke volmaaktheid verwierf en geconcentreerd is op het Hoogste Zelf? Denkt het water van een rivier dat door de bedding stroomt en uiteindelijk in de zee uitmondt er ooit zelfs maar aan om terug te keren en te zien hoe het met de dingen gaat die werden achtergelaten? Het doet dat nooit, maar wordt één met de zee. Op die manier wordt ook de geest dat Bewustzijn zelf waar alle geboorte en dood eindigen en dat in wezen de ene aldoordringende Hoogste Zaligheid is.

Op het ogenblik van de dood, de geest onbeweeglijk, door devotie (bhakti) en de kracht van Yoga verenigd, de levenskracht (praana) tussen de wenkbrauwen geplaatst, bereikt hij de stralende opperste Poeroesha.

Met een rustige geest mediteert hij ten tijde van de dood over het volmaakte Brahman, dat Zuiver Zijn is zonder vorm of ruimte, dat voorbij geboorte en dood is, aldoordringend en alziend, dat er was vóór de hemel, kleiner dan een atoom en door wiens kracht het heelal beweegt, dat al het zichtbare schept en door wie het hele heelal in stand wordt gehouden, waarvoor de rede wijkt en die dus buiten het bereik van het denken ligt. Het blijft onzichtbare duisternis voor het stoffelijke oog, zelfs tijdens de dag, op dezelfde manier als waarop de witte mieren niet in het vuur kunnen lopen of duisternis niet in de klaarte kan gaan. Het is zuiver in wezen zoals een hoop gemalen en gereinigd graan in de vorm van de stralen van de zon en die altijd een eeuwig schitterend licht is voor het zien van degenen die weten en voor wie opgaan en ondergaan zinloze begrippen zijn. Op het ogenblik van de dood herinnert hij zich en mediteert hij met een rustige geest over het Hoogste Brahman van zulk een smetteloze en volmaakte aard. Hij zit in padmaasana (Lotushouding) met het gezicht naar het noorden, met zijn geest verzonken in de eeuwige zaligheid van de Yoga van het actieve leven en daar wacht hij vurig op de versmelting, met al de houdingen van zijn geest verenigd in het wezen van het Hoogste Zelf. Zo spoedig als hij kan door zijn Yogadiscipline doet hij de soeshoemnaa door de middendoorgang van de aadhaara (moelaadhaarachakra) naar de brahmarandhra in het hoofd vloeien en wanneer de levenskracht, praana genoemd, de hemel binnendringt in de streek van het hoofd voelt hij de vereniging van het lichaam en anderen met de geest als een uiterlijke vertoning, maar hij onderhoudt zichzelf met de kracht van zijn rustige geest en is vervuld van een diepe devotie en bestaat als iemand die volmaakt en bereid is, gebaseerd op de kracht van zijn Yogadiscipline. Hij dooft alles wat grof en subtiel is in het heelal uit en verblijft bij de levenskracht die geconcentreerd is tussen de wenkbrauwen. In die rustige staat laat hij het lichaam achter op de manier waarop een lamp die onder een pot wordt geplaatst uitdooft of zoals het geluid van een bel dat verdwijnt in de bel zelf. Zo iemand is het Hoogste Brahmanzelf. Hij verblijft in de vorm van het Zelf die in zichzelf-bestaand en zelflichtend is en die het hoogste Bewustzijn (Poeroesha) wordt genoemd.

Dat Wezen wordt akshara (onveranderlijk) genoemd vanuit de overtuiging van degenen die in het bezit zijn van de ware kennis en het is zelf de mijn van de beste kennis en van het bestaan en het einde van alle kennis. Dat wat zelfs niet wordt weggeblazen door de heftigste wind is waarlijk de hemel zelf, want was het een wolk dan kon het niet pal in de wind blijven staan. Wat de wijzen weten wordt met die kennis op dezelfde manier gemeten en wat aldus wordt gekend wordt door de wijzen terecht Onveranderlijk Zijn genoemd. Dat wat de kenners van de Vedas Onveranderlijk noemen en wat voorbij de natuur reikt is het wezen zelf van het Hoogste. Het is het hoogste goed en de haven van rust, waarin asceten, die vrij zijn van wereldse affectie en passie, lang hun tijd verbeiden in de schaduw van hun lichaam in een volmaakt onthechte conditie, want ze hebben hun geest bevrijd van het gif van zintuiglijke voorwerpen en zijn er altijd op gebrand het te bereiken. Er wordt ook naar verlangd door mensen die niet langer begeerten koesteren en door mijn toegewijden, die ontsnappend aan de moeilijkheden en beproevingen van een gestreng leven in celibaat, met grote energie de tirannen van passies hebben neergeveld. Dit hoogste goed is moeilijk te bereiken en te bevatten. Het is eeuwig en van een onpeilbare glorie. Op zijn grenzen worden zelfs de Vedas vernederd. Het wordt verworven door degenen die op het ogenblik van de dood over mij mediteren. Nu, O Arjoena, herhaal ik nogmaals de beschrijving van die staat." Arjoena antwoordde: "O Heer, ik wilde het u juist gaan vragen, maar aangezien u me ongevraagd die genade betoont, luister ik hoe u het me uitlegt op een eenvoudige manier." Daarop sprak de gever van licht aan het heelal: "Luister, ik leg het je uit op een eenvoudige manier. Waak er echter over dat de gewoonte van de geest om naar buiten te gaan wordt bedwongen en dat hij naar binnen wordt gericht en diep duikt in de diepten van het leven van de ziel.

Dit wordt slechts de kracht van de geest als de deuren van de zinnen alle stevig gesloten zijn door beheersing. De geest die zo werd opgesloten, wordt tot kalme rust gebracht in het hart, zoals iemand die kreupel is aan handen en voeten zijn plaats niet kan verlaten. Zodra de geest rustig wordt, O zoon van Paandoe, moet standvastig over de pranava (het gewijde OM) worden gemediteerd met de energie van de levenskracht. De vitale adem moet dan opwaarts worden gestuwd, stap na stap, tot aan de brahmarandhra. Daar moet hij worden bewaard in een staat van evenwicht, alsof hij op het punt staat te versmelten met de zuivere hemel, tot de drie gewijde lettergrepen (a, oe en m) uitgedoofd zijn in de halve lettergreep.

De levenskracht moet dan tot rust worden gebracht in de hemelstreek (in het hoofd), zodat de vereniging (met het gewijde OM) volledig is. OM in zijn geheel is in samenspel met het Hoogste Brahman. Dan stopt zelfs de meditatie over het gewijde OM en wordt de levenskracht helemaal tot stilstand gebracht. Er blijft dan de zuivere vorm van de essentie van het Hoogste Brahmanover. Pranava (OM) is de éénlettergrepige vorm van mijn eigen Zelf. Wie mediteert over het gewijde OM terwijl hij het lichaam verlaat, bereikt waarlijk mijn zuivere essentie en wanneer dit wordt bereikt, blijft er niets meer over om te bereiken. Als nu nog enige twijfel je geest bezwaart, O Arjoena, over hoe ik word bereikt ten tijde van de dood, wie de zitplaats voorbereidt en bezet, wie de zinnen beheerst, welke geest kan mediteren over het gewijde OM op een ogenblik waarop de zintuigen uitvallen en de gelukkige en tevreden levensstaat plaats maakt voor de levendige tekens van de dood en het lichaam innerlijk en uiterlijk aftakelt, verdrijf dan al deze twijfels uit je geest en wees ervan verzekerd dat ik hem bij het wegebben van het leven van iemand die zijn tijd ononderbroken wijdde aan meditatie over mij op zijn wenken bedien.

Mij bereikt hebbend, worden de grote zielen (mahaatmas) niet meer geboren in dit niet-eeuwige oord van lijden (doekhaalaya), de grootste volmaaktheid gevonden hebbend.

Zulke Godzoekers, die alle geneugten van de zinnen hebben opgegeven en alle wereldse begeerten aan banden hebben gelegd, maakten van mij de gekoesterde schat van hun hart. Ze genieten dan ook de zaligheid van mijn goddelijke aanwezigheid. Is het een wonder dat ze in die zaligheid zelfs honger en dorst vergeten? En hoe kan de betovering van zichtbare en onzichtbare dingen hen raken? Zou van zulke zielen, die zich op die manier met mij hebben verenigd en die met mij versmolten en die volledig in me leven, worden geëist dat ze bij het verlaten van het leven zich mij herinneren voor hun verlossing? Mocht het zo zijn dat ik hen alleen goedgunstig zou zijn indien ze zich mij herinnerden op het ogenblik dat hun lichaam afvalt, welk nut zou hun hele leven van toewijding en verering dan hebben gehad?Als een arme sterveling in nood smekend tot me bidt: 'O God, red mij, red me', snel ik hem dan niet te hulp om zijn pijn weg te nemen? En als mijn levenslange toegewijde zich in diezelfde trieste staat bevindt, welke waarde zouden zijn streven en de inspanning van zijn toegewijd leven dan hebben gehad? Daarom zeg ik laat een dergelijke twijfel nooit toe in je geest, zelfs niet een ogenblik. Ik sta tot hun dienst en sta klaar om hun smart weg te nemen, telkens zo'n toegewijde zich mij herinnert. Want ondraaglijk voor mij is de last van hun ononderbroken leven in toewijding aan mij. Met zo'n schuld van devotie op mijn hoofd verlang ik er op ieder ogenblik naar hun leed te lenigen op het ogenblik van hun levenseinde, aldus de schuld vereffenend die ik jegens hen heb. Om het delicate lichaam van die beminden te beschermen tegen aandoeningen bied ik hen een toevlucht in de spirituele schuilplaats van Zelfkennis en geborgenheid in de weldoende en verkoelende schaduw van de eeuwige aanwezigheid van mijn Goddelijke Naam en de vereniging met mijn Essentie, voor eeuwig. Het valt dan ook nooit voor dat mijn toegewijden enige smart lijden op het ogenblik van hun dood.

Ik breng degenen die me dierbaar zijn naar mijn eigen eeuwige Wezen. Ik doe hen versmelten met mijn goddelijk leven door hen hun uiterlijke lichamelijke bedekking te doen afwerpen nadat het stof van eigenwaan werd weggeveegd en de zuiverheid van hun zuivere begeerten onbevlekt werd bewaard. Ook de toegewijden zelf lieten in henzelf geen lichamelijke gehechtheid achter en ze voelen dan ook amper de kwellingen van de scheiding van hun lichaam. Aangezien ze reeds één met me waren terwijl ze nog in het lichaam waren, hebben ze natuurlijk niet het gevoel dat ik aan hun zijde moet staan ten tijde van de dood en hen moet opnemen in mezelf. In waarheid is hun verblijf zelf in dit sterfelijke leven slechts een weerspiegeling als het ware in het water in de vorm van hun lichaam. En zoals de weerspiegelingen van manestralen in het water in de maan zelf verblijven als het water verdwijnt, zo ook wordt hun verblijf in het sterfelijke leven met het wegebben van hun lichamelijk leven voor eeuwig bestendigd in de essentie van het eeuwige Zelf. Hun bestaan in de wereld is in feite niet werkelijk, maar is zoals een weerspiegeling van de werkelijke vorm, die in wezen slechts het Hoogste Brahman is. Ze zijn voor eeuwig mijn eigen essentie geworden en dus ben ik altijd in hun leven en er is dus ook geen twijfel aan dat ze in mij verblijven ook als hun lichaam afvalt. Zij die mijn eeuwige verblijfplaats bereikten, keren naar het lichamelijke leven nooit terug. Het lichaam is waarlijk een voedingsbodem en een kweekgrond voor drie soorten aandoeningen (van lichamelijke aard, van geestelijke aard en van kosmische aard). Het is een slachtoffer geofferd als aas aan de Dood. Het brengt heel wat ellende voort en is het kweekbed van alle kwaad. Het is het werktuig van alle ondeugd, de rijpe vrucht van verdorven daden en het beeld zelf van menselijke dwaasheid. Het is het tehuis van het lijden dat dit aardse leven is, de tuin waarin lusten en passies groeien en de schotel waarin voedsel wordt geboden aan alle kwaad van dit leven. Het lichaam is als een brok vuil in een rijstschotel, dat de alles verslindende tijd na het kauwen heeft uitgebraakt. Het is de altijd groeiende kracht van de nooit eindigende hoop en de vruchtbare en vochtige grond van geboorte en dood. Het is vol van begoocheling en dwaling, het is gebaseerd op inbeelding en is als het ware de bodem van een schorpioenenkuil. Het is het hol van de tijger en is als een lichtekooi in haar acties jegens de ziel en is het instrument voor zingenot. Het is zoals de affectie van een heks en een dronk van zuiver vergif of het valse geloof van een misdadiger. Het is zoals de omhelzing van iemand met witte melaatsheid of de zachtheid van de zwarte slang of de gastvrijheid van een vijand of de verwelkoming door een verdorven iemand, in het kort het is een oceaan van kwade dingen. Het is zoals een droom in een droom of het dichte woud in een luchtspiegeling of een hemel bestaande uit deeltjes rook. Tot zo'n lichaam keren degenen die me bereikten en die één werden met de essentie van mijn wezen nooit terug.

In werkelijkheid zijn zelfs de hoge en machtige kracht van de Schepper (Brahmaa) niet verheven boven de kringloop van geboorte en dood. Doden kunnen geen maagpijn hebben en iemand die ontwaakt uit een droom verdrinkt niet in de overstroming uit zijn droom. Zo worden ook degenen die tot mij komen niet geraakt door de kringloop van geboorte en dood. De verblijfplaats van de Schepper is waarlijk de kroon van het heelal en het is ook de basis van de eeuwige verblijfplaatsen van de goden en de top van de berg in de vorm van de drie werelden. In die plaats stemmen de eerste drie uren overeen met de gehele levensduur van de god Indra. Eén zo'n dag is dus getuige van veertien zulke Indras.

Duizend ronden van de vier eonkringlopen (eon: yoega: langste tijdsduur; iets zoals een miljard jaren) vormen de dag van de Schepper (Brahmaa) en duizend gelijkaardige ronden vormen een nacht. De voorspoedige wezens die leven in de sfeer van zulke dagen en nachten en die toch het einde van hun tijd niet bereiken, verblijven als de onsterfelijke bewoners van de hemelse verblijfplaats en zijn daar de hele tijd toeschouwers. Wat dan met andere onbetekenende goden in deze uitgestrekte tijdskringloop? Zie de beklagenswaardige korte levensduur van hun leider Indra; veertien Indras regeren in één enkele dag van deze kosmische tijd. Degenen evenwel die met eigen ogen de acht periodes van drie uren elk zien, namelijk een volledige dag en nacht van Brahmadeva worden kenners van dag en nacht genoemd (ahoraatravida)

Deze menigte van wezens, die altijd opnieuw worden geboren, worden hulpeloos opgelost bij het begin van de nacht, O Arjoena, en ontstaan weer bij het begin van de dag.

Bij de dageraad van de tijdskringloop van Brahmaa wordt het niet-gemanifesteerde Zijn gemanifesteerd als het zichtbare heelal met zijn ontelbare dingen. Na twaalf uren van de dag ebt deze oceaan van ontelbare dingen weg en bij het begin van de dageraad zwelt hij opnieuw aan in hoge tij. De wolken verdwijnen in het sharad-seizoen (ongeveer november) en nemen opnieuw vorm aan na het grishma-seizoen (ongeveer juli-augustus). Op dezelfde manier ontstaat dit heelal bij het begin van de dag van Brahmaa (de Schepper) uit de stof van de vijf grove elementen en blijft het bestaan gedurende duizend ronden van de vier eonkringlopen. Bij het naderen van de nacht lost het heelal op in het niet-gemanifesteerde (Bewustzijn van het Hoogste Brahman). Ook de nacht van Brahmadeva blijft bestaan gedurende duizend ronden van de vier eonkringloop en daarna wordt het heelal herschapen als voorheen. Dit lang uitgesponnen verhaal toont de kringloop van schepping en ontbinding. De dag en de nacht van Brahmadeva wisselen elkaar af. De levensduur van Brahmadeva is zo lang dat hij in zichzelf het zaad bevat van het gehele heelal. Toch is in de maat van de kringloop van geboorte en dood de levensduur van Brahmadeva slechts de laatste impuls die die eindeloze maat vervolledigt. Deze gehele massa van geschapen werelden, O Dhanoerdhara (Arjoena; letterlijk: houder van de boog), is slechts de omgeving van de stad van Brahmaa. Ze ontspringt bij de dageraad en bij het begin van de nacht verdwijnt ze. Ze wordt dan opgeslorpt in haar oorspronkelijk zaad, de staat van gelijkheid (saamya). Zoals de boomstaat op het einde uitdooft in het zaad of zoals de wolken oplossen in de lucht, op die manier wordt de staat waarin de dingen menigvuldig worden saamya genoemd.