The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


HET LIED VAN DE BRAHMAAN

Uit: De Bhaagavata Poeraana, vertaald uit het Sanskrit door Narayana

Uit Licht van Sivananda, juni 1999, vol. 408



De Heer sprak:

O discipel van Brihaspati (Vader van alle schepselen, Oeddhava is zijn discipel, omdat hij zelfbeheersing, geven en mededogen beoefent), op deze wereld kan geen enkele wijze gemakkelijk zijn geest beheersen wanneer die wordt doorboord door de harde woorden van de boosaardigen.

Pijlen die de meest vitale delen van een mens doorboren, verwonden hem niet zo erg als de harde woorden van de kwaadwilligen, die in iemands boezem eeuwig blijven weerklinken.

O Oeddhava, er is een goed verhaal over dit onderwerp met een diepe spirituele betekenis. Laat ik het je vertellen. Luister met grote aandacht. Het gaat over een bedelaar, die slecht werd behandeld door kwaadwilligen, maar die dat geduldig verdroeg, omdat hij het als het effect van zijn eigen voorbije daden zag.

Er leefde in Avanti een brahmaan, die zeer rijk was, al leidde hij een ellendig bestaan. Hij deed zaken, was hebzuchtig, gierig en uiterst prikkelbaar. Hij begroette zelfs zijn familieleden of gasten nooit met een vriendelijk woord en wonend in een van God verlaten huis, gunde hij zelfs zijn eigen lichaam geen enkele mate van comfort. Aangezien hij zulk een goddeloos en verachtelijk leven leidde, hielden zijn zonen en familieleden niet van hem en waren zijn vrouw, dochters en dienaren bedroefd en gedroegen ze zich niet zoals hij het wenste. Aangezien hij alleen genoegen vond in het vergaren van geld en zich nooit toelegde op het verwerven van deugden of het gewettigd bevredigen van begeerten, verloor hij zowel dit leven als het volgende en waren de vijf deelhebbers in zijn rijkdom (goden, zieners, voorouders, mensen en dieren) vergramd.

O edelmoedige, door hen te veronachtzamen, raakte de voorraad van zijn verdiensten uitgeput en verdween ook de rijkdom, die hij met zoveel moeite had vergaard.

O Oeddhava, een gedeelte van de rijkdom van die ellendige brahmaan werd weggenomen door zijn familieleden, een ander gedeelte door dieven, een gedeelte raakte vernield door tegenspoed of verging in de loop van de tijd en een gedeelte werd ingepalmd door mensen en koningen.

Toen zijn rijkdom op die manier verdwenen was, kenden zijn eigen mensen hem niet meer, hij maakte zich angstig zorgen over de toekomst, want hij had het verwerven van deugden en het gewettigd bevredigen van begeerten verwaarloosd.

Hij was nu een arme dompelaar in uiterste nood en lang dacht hij na over zijn toestand, zijn stem verstikt door berouw. Hij werd gegrepen door een verschrikkelijke afkeer voor de wereld. En hij zei bij zichzelf: "Wee mij, vruchteloos heb ik het lichaam gefolterd in deze krankzinnige jacht op rijkdom, en de verwerving van deugden en de gewettigde bevrediging van begeerten heb ik verwaarloosd. Rijkdom brengt een verachtelijk mens zelden geluk. Hij veroorzaakt alleen de versterving van het lichaam zolang hij leeft en plaveit de weg naar de hel nadat hij gestorven is.

Zelfs een klein beetje hebzucht is genoeg om de onbezoedelde faam van een vermaard man en de meest prijzenswaardige eigenschappen van een deugdzaam mens te bederven, zoals de pokken de liefelijkste gelaatstrekken.

Of het nu in het verwerven van rijkdom is of, nadat hij werd verworven, in de vermeerdering, het instandhouden, het betalen van de onkosten, het genot of het verlies ervan, altijd baart het mensen inspanning, angst, zorgen en begoocheling. Diefstal, anderen schade berokkenen, valsheid, praalzucht, lust, toorn, trots, hooghartigheid, onenigheid, vijandigheid, wantrouwen, wedijver en de drie soorten van vermaak (seks, wijn en gokken), deze vijftien vormen van het kwaad, eigen aan de mens, worden beschouwd als het gevolg van rijkdom.

Broers, vrouwen, vaders en vrienden, die heel dierbaar en het hart nabij waren, vervreemden onmiddellijk en veranderen in vijanden, zelfs door een onbetekenende som geld.

Zelfs het kleinste bedrag brengt hen uit hun evenwicht, ontsteekt hun toorn, waardoor ze onmiddellijk uit elkaar gaan en plots alle samenhorigheid opgevend, raken ze in onmin en doden ze zelfs elkaar.

Een menselijke geboorte bereikt hebbend, wat zelfs door de goden wordt begeerd, en dan nog als een goede brahmaan, loopt het zelfs slecht af met degenen die dit over het hoofd zien en die hun eigen belang (de Zelfverwerkelijking) verwaarlozen.

Welk zinnig mens, die dit lichaam verwierf dat de poort naar de hemel en de verlossing is, hecht zich aan geld, dat de verblijfplaats van kwaad is?

De vrek die geld vergaart als de spreekwoordelijke yaksha (een wezen dat heel rijk is, maar dat zijn rijkdom verbergt en er niets mee doet), zonder hem te delen met goden, wijzen, voorouders, dieren, familieleden, vrienden en andere gewettigde deelhebbers eraan, alsook hemzelf, gaat ten onder.

O, ik was misleid door het vruchteloos zoeken van een rijkdom, die nu verdwenen is, tezamen met mijn jeugd en kracht. Welnu, wat kan een versleten man als ik bewerkstelligen door dat wat alleen mensen met onderscheidingsvermogen helpt het doel te bereiken?

Waarom worden zelfs geleerde mensen telkens weer gefolterd door het ijdel streven naar rijkdom? Deze wereld wordt onmiskenbaar door en door misleid door Iemands ondoorgrondelijke Kracht.

Wat moet een mens met rijkdom in de kaken van de dood of de schenker van rijkdom of degenen die de begeerten vervullen met begeerten of met werken die slechts leiden tot wedergeboorte?

Heer Hari (die het lijden verdrijft), die een belichaming is van alle goden, moet waarlijk tevreden over me zijn, want Hij is het die me deze crisis bracht waarin ik dit moe zijn van de wereld verwierf, dat een vlot is voor de worstelende ziel.

Laat ik dus tijdens de rest van mijn leven, als er al iets van overblijft, het lichaam versterven, voldaan in het Zelf alleen en aandacht schenken aan alles wat tot welzijn leidt.

Mogen de goden die de drie werelden besturen me hiermee zegenen. Welnu, Khatvaanga (een koning die vernam dat hij maar een uur meer te leven had) bereikte de wereld van de Heer in minder dan een uur."

Aldus vastbesloten in zijn geest, slaagde de goede brahmaan van Avanti erin de knopen van zijn hart (egoïsme dat tot Zelfvervreemding leidt) los te maken en werd hij een sannyaasin (monnik, verzeker), kalm en stil.

Met zijn geest, zintuigen en levenskracht (praana) onder controle trok hij alleen door de wereld, ging alleen steden en dorpen binnen om zijn voedsel te bedelen. En niemand wist wie hij was.

Toen ze de oude, sjofel uitziende monnik zagen, beledigden kwaadaardige mensen hem;. mijn vriend, met verscheidene vernederingen. Sommigen namen zijn drietand (staf) weg en sommigen zijn bedelnap en waterpot, sommigen zijn zitmat en zijn bidsnoer van roedraaksha-kralen (zaden van een bepaalde bessenstruik) en sommigen zijn versleten kleren en zijn omslagdoek.

Ze toonden ze hem (plagend) en gaven ze hem weer terug om ze dan opnieuw uit de handen van de zwijgende monnik te grissen. Toen hij eens op de oever van een rivier het voedsel zat op te eten dat hij had gebedeld, bezoedelden de schoften het op een verschrikkelijke manier en spuwden ze op zijn hoofd. Maar hij bleef onaangedaan, al verplichtten ze hem tot spreken en bedreigden ze hem toen hij het niet deed.

Anderen vuurden harde woorden op hem af of zeiden: "Deze man is een dief." Sommigen bonden hem met touwen en sommigen riepen: "Dood hem! Dood hem!" Sommigen beschimpten hem op een erg beledigende manier en zeiden: "Hij is een bedrieger. Hij verloor zijn rijkdom en werd door zijn verwanten verlaten. En daarom oefent hij dit beroep uit."

"O, hij doet of hij uitzonderlijk sterk en standvastig als de Himaalayas is en dat hij vastbesloten is als een reiger (die lang stil moet staan als hij een vis wil vangen). Hij probeert zijn doel te bereiken door te zwijgen."

Op die manier werd hij door sommigen uitgelachen, door anderen behandeld op een beschamende wijze en sommigen bonden hem vast als ware hij een stuk speelgoed of een vogel.

Maar welke moeilijkheden er ook op zijn pad kwamen, of ze nu ontsprongen aan het dierenrijk, natuurverschijnselen of lichamelijke kwalen, hij zag ze als voorbestemd en als iets wat in stilte moet worden gedragen.

Ondanks beledigingen door schoften, die hem op het slechte pad wilden brengen, hield hij vast aan zijn plicht door de zuivere vorm van standvastigheid te beoefenen (Bhagavad Gietaa XVIII 33).

Hij zong dit lied:

"Noch is dit lichaam de oorzaak van mijn plezier en pijn, noch het Zelf, noch de goden (de zintuigen), noch de planeten, noch werk, noch de tijd. De enige oorzaak van mijn plezier en pijn, aldus verklaren de Schriften, is de geest, die de kringloop van wedergeboorte in beweging zet.

Het is de ontzagwekkende geest die begeerten en dergelijke schept. Daaruit ontstaat de verscheidenheid van werk, zoals saattvisch, raajasisch en taamasisch werk (werk dat ontstaat uit harmonie, rusteloosheid of traagheid). Deze leiden tot geboorten die er in overeenstemming mee zijn.

Het inactieve, schitterende Zelf, de Vriend van de jieva (individuele ziel: het Zelf is er de vriend van, omdat de jieva er gelijk aan is), kijkt toe (is de getuige) terwijl de geest werkt. De jieva echter vereenzelvigt zich met de geest, die de wereld aan hem voorstelt, en wordt verbonden met werken die behoren tot de geest en in het genieten van zintuiglijke voorwerpen raakt hij gebonden.

Liefdadigheid, het doen van zijn plicht, het observeren van algemene en bijzondere geloften, het luisteren naar de Schriften, verdienstelijke daden en alle andere werken leiden alle tot het beheersen van de geest. De beheersing van de geest is de hoogste Yoga.

Zeg me, welk nut liefdadigheid en de rest hebben voor iemand wiens geest onbeheerst en niet kalm is? Welk nut, nogmaals, hebben deze liefdadigheid en de rest voor iemand wiens geest rusteloos is of vervalt in afstomping?

De andere goden (de zintuigen) zijn onder invloed van de geest, maar de geest komt nooit onder invloed van iets anders. Hij is een verschrikkelijke god, sterker dan het sterkste, en wie zijn eigen geest beheerst is dan ook de god der goden.

Er zijn dwazen die niet pogen deze onverzettelijke vijand te overwinnen, wiens aanval ondraaglijk is en die de vitale delen van de mens doorboort. Daardoor raken ze hier verstrikt in ijdele twisten en veranderen ze mensen in vrienden, onverschilligen of vijanden.

Dwazen beschouwen het lichaam, dat slechts een inbeelding van de geest is, als "ik en mijn". Ze denken ten onrechte: "Andere mensen verschillen van mij." Ze dwalen rond in de grenzeloze wildernis van onwetendheid.

Als het lichaam de oorzaak van plezier en pijn zou zijn, dan heeft het Zelf (Aatman) er niets mee te maken, want het heeft allemaal alleen betrekking op het grove en het subtiele lichaam, die beide stoffelijk van aard zijn. Als men met zijn eigen tanden op zijn eigen tong bijt, op wie moet men dan boos zijn om de pijn te hebben veroorzaakt?

Als de goden (de zintuigen; ieder zintuig heeft een voorzittende of bezielende godheid of kracht) de oorzaak van plezier en pijn zouden zijn, dan heeft het Zelf er niets me te maken, want het heeft betrekking op de twee goden (de tong en de tanden uit het vorige vers), die er alleen door worden beïnvloed. Als een lichaamsdeel van iemand een van zijn andere lichaamsdelen slaat, op wie moet hij dan boos zijn in zijn eigen lichaam?

Als het Zelf de oorzaak van plezier en pijn zou zijn, dan gebeurt er in dat geval niets door een uiterlijke oorzaak. Dat plezier en die pijn zouden dan ons eigen wezen zijn, want er is niets anders dan het Zelf. Is dat er wel, dan moet het een fictie zijn. Op wie moet men dan boos zijn? Er is plezier noch pijn.

Als de planeten de oorzaak van plezier en pijn zouden zijn, dan heeft het ongeboren Zelf er niets mee te maken, want de planeten beïnvloeden alleen het lichaam. Overigens werkt de ene planeet de andere tegen, naar men zegt. En het Zelf is verschillend van de planeten en van het lichaam. Op wie moet men dan boos zijn?

Als werk de oorzaak van plezier en pijn zou zijn, hoe beïnvloedt het dan het Zelf, want werk is alleen mogelijk voor een doener, die zowel zinnig als zinloos is? (Zinnig: zonder intelligentie is gerichte handeling onmogelijk; zinloos: slechts de stof en niet bewustzijn is onderhevig aan verandering.) Het lichaam is zonder bewustzijn en het Zelf is zuivere intelligentie. Er is dus niet zoiets als werk dat de wortel van plezier en pijn is. Op wie moet men dan boos zijn?

Als tijd de oorzaak van plezier en pijn zou zijn, hoe beïnvloedt hij dan het Zelf, want het is één met de tijd (hij is zoals het Zelf eeuwig)? Een vlam wordt nooit negatief beïnvloed door vuur, evenmin als een hagelsteen door koude (dingen van dezelfde aard berokkenen elkaar geen schade).

Het hoogste Zelf wordt nooit geraakt door de paren van tegenstellingen. Op wie moet men dan boos zijn?

Dit Zelf, dat voorbij de natuur reikt, is geenszins onderworpen aan de paren van tegenstellingen, zoals in het geval van het ego, dat het zintuiglijke heelal te voorschijn tovert. De verlichte is nooit bang van de stoffelijke wereld.

Ik zal dan ook deze devotie tot het hoogste Zelf beoefenen, waarin de grote wijzen van weleer een toevlucht zochten en slechts de voeten van de Heer vererend, zal ik de eindeloze wildernis van onwetendheid oversteken."

De Heer sprak:

Dit was het lied dat de wijze zong, die beroofd van zijn rijkdom en afkerig van de wereld geworden, door de wereld trok als een monnik, vrij van angst en onwankelbaar onder de verwijten van de boosaardigen.

De wereld, bestaande uit vrienden, onverschilligen en vijanden, die een mens beïnvloedt met plezier en pijn, is een hersenschim van zijn geest, tengevolge van onwetendheid en niets anders dan dat.

Daarom, mijn vriend, beheers volmaakt de geest, met een hart dat geheel aan Mij is gehecht. Dit is de essentie zelf van Yoga.

Hij die luistert naar dit lied dat de sannyaasin (monnik, verzaker) zong en die dit lied over standvastigheid in het Absolute anderen ten gehore brengt, wordt niet langer geraakt door de paren van tegenstellingen.