The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage

Uit licht van Sivanada : Januari 2007, Vol. 483

Kabier

Mijn geest is teruggekeerd
naar zijn oorspronkelijke staat;
ik verwerkelijkte de Heer
toen ik stierf terwijl ik leefde.
Zegt Kabier: Ik versmolt
met de zaligheid van sahaja
(de natuurlijke staat).
Ik ken niet langer vrees,
noch maak ik anderen bevreesd.

Daar ik de Heer in mij vond
rusten mijn gedachten slechts op hem.
Waar ik ook kijk, zie ik slechts hem.
Sinds de verwerkelijking kwam,
hier, daar, overal, zie ik de Heer alleen.

Zegt Kabier:
Heer, ik weef het doek van uw Naam.
Aan het vruchteloos labeur
van te weven voor de wereld
kwam een einde.
Ik bereikte
de verbijsterende staat van zaligheid,
vrij van vrees, vrij van pijn.
Ik ben de wever, O Heer, van uw Naam.
Ik weef en oogst de winst
van innerlijk contact met u.
Ik ben de wever van de Naam van de Heer.

Ik heb hem ontmoet in mijn hart.
Wanneer een stroom uitmondt in de Ganges,
wordt hij de Ganges zelf.
Kabier verloor zich in de Ganges.

Er is niets dan water in de heilige waterreservoirs.
Ik weet het, want ik heb erin gezwommen.
De uit hout en ivoor gesneden goden zeggen geen woord.
Ik weet het, want ik heb mijn hart voor hen uitgestort.
De heilige boeken zijn niet meer dan woorden.
Ik keek op zekere dag zijdelings door hun omslag.
Wat Kabier zegt is wat hij doorleefde.
Ik heb niets doorleefd dat niet waar is.

Ik ben geen hindoe,
evenmin ben ik een moslim!

Ik ben in dit lichaam een spel
van vijf elementen, een drama
van Bewustzijn dat danst
met vreugde en zorgen.

Je werd geboren op aarde als mens.
Waarom ben je nu in slaap?
Draag zorg voor jezelf.
Jezelf is wat je moet kennen.
De schriftgeleerde geeft lezingen,
niet wetend dat God nabij is.
Hij weet niet dat God in hem verblijft
en zoekt hem dan ook hier en daar.

Ik kijk naar jou,
jij naar hem.
Kabier vraagt, hoe deze puzzel
op te lossen,
jij, hij en ik?
En:
te leven voor zonen en rijkdom,
voor bezit en gezondheid,
O Kabier, is zoals de vogel,
die tijdens één nachtelijk verblijf
begint te houden van de boom.

Zoek je mij? Ik zit naast jou.
Mijn schouder raakt die van jou.
Je zult me niet vinden in de stoepas,
noch in hindoe schrijnen, noch in synagogen,
noch in kathedralen,
noch in missen, noch kiertans,
noch in het leggen van je benen in je eigen nek,
noch in het niets anders eten dan groeten.
Wanneer je me echt zoekt, zul je me aanstonds zien.
Je zult me vinden in het kleinste huis van de tijd.
Kabier zegt: Leerling, zeg me, wat is God?
Hij is de adem in de adem.

Ik zei tegen het behoeftige schepsel in mij:
Wat is deze rivier die je wil oversteken?
Er zijn geen reizigers op de rivier en geen rivier.
Zie je iets bewegen of broeden op de oever?
Er is in het geheel geen rivier, geen boot en geen stuurman.
Er is ook geen sleeptouw en niemand om het te trekken.
Er is geen grond, geen lucht, geen tijd, geen oever, geen waadplaats!
En er is geen lichaam en geen geest!
Geloof je dat er een plaats is die de ziel minder dorstig maakt?
In die grote afwezigheid zul je niets vinden.
Wees dus sterk en ga je eigen lichaam binnen;
daar heb je vaste grond onder de voeten.
Denk er zorgvuldig over na!
Stap niet ergens anders af!
Kabier zegt dit: verwerp gewoon alle gedachten aan denkbeeldige dingen
en sta standvastig in dat wat je bent.

Waar er zee noch regens zijn,
noch zon noch schaduw,
waar er schepping
noch ontbinding zijn,
waar de dood noch het leven bestaan,
noch pijn noch plezier,
voorbij de staten van roes en trance.
Voorbij woorden, O vriend,
is die unieke staat van sahaja
(de natuurlijke staat).
Hij kan niet worden gewogen
noch raakt hij ooit uitgeput,
hij is zwaar noch licht.
Hij heeft geen bovenkant
en geen onderkant.
Hij kent de dageraad niet,
noch de duisternis van de nacht.
Waar er wind,
water noch vuur zijn,
daar verblijft de volmaakte Meester.
Die staat is ontoegankelijk.
Hij is en zal altijd zijn.
Bereik hem door de genade van de Meester.
Zegt Kabier: ik geef me over
aan de voeten van de Meester.
Ik ben alles in alles,
alles dat is, ben ik.
De verscheidene bestaansvormen
zijn mijn talloze manifestaties.
Toch ben ik van alles verschillend.
Noem me Kabier,
toch ben ik van alles verschillend.
Noem me Kabier,
noem me Raamraaj (God, de keizer),
het is één en hetzelfde.
Ik ben geen kind, ik ben niet oud
en de gloed van de jeugd
heeft me nooit geraakt.

Ik ga niet weg op iemands verzoek
noch kom ik op iemands bevel.
In mijn staat van sahaja
ben ik de frisheid van de zaligheid.
Noem me Kabier,
noem me Raamraaj,
het is één en hetzelfde.
Mijn bedekking is één enkel doek
en de mensen bespotten mij.
Mijn beroep van wever roept geen respect op.
Mijn kleren zijn gerafeld,
op wel tien plaatsen opgelapt,
maar toch voorbij de drie eigenschappen (goenas, de natuur),
voorbij het domein van de vrucht (karma).
Ik verblijf in het domein van de zaligheid.
Dit bezorgde me de naam Raamraaj.
Ik zie de hele wereld,
de wereld ziet mij niet.
Aldus is de unieke staat die Kabier heeft bereikt.
Noem me Kabier,
noem me Raamraaj,
het is één en hetzelfde.

O Dienaar van God, waar gaan
de idaa, pingalaa en soeshoemnaa naadies
wanneer de levensdraad breekt?
Wie de draad vasthoudt is voorbij de tijd,
maar waar leeft hij?
De draad is niet geknoopt en breekt evenmin.
Wie is de meester en wie is de dienaar?
Hij alleen kent zijn geheim aangezien hij eeuwig is.
Wat is de schering en wat is de inslag?
Wat zijn de draden waarmee de stof wordt geweven?
Idaa en pingalaa zijn de schering en inslag.
Soeshoemnaa is de draden waarvan de stof wordt geweven.
Acht zijn de lotussen en tien zijn de spinnewielen.
Vijf zijn de elementen en drie de eigenschappen van de stof.

Kabier is sahaja.
Zelfverwerkelijking is mijn zadel.
In de stijgbeugel van sahaja
plaats ik mijn voet en rijd
schrijlings op het paard van mijn geest.
Kom, mijn paard, ik neem je mee
op een tocht naar de hemel.
Als je tegenstribbelt,
por ik je aan
met de zweep van mijn goddelijke liefde.
Zegt Kabier: de bedreven ruiters
blijven weg van
zowel de Vedas als de Koran.